- Neus
- Traanbuisjes
- Oor
- Ogen
- Overig
eel patiënten met GPA (Granulomatose met PolyAngiitis - vroeger de ziekte van Wegener genoemd) of EGPA (Eosinofiele Granulomatose met PolyAngiitis - voorheen het Churg-Stauss syndroom genoemd)hebben last van verstopte traanbuisjes, waardoor de ogen continu tranen. In de vasculitisenquête gaf 10% van de patiënten aan hier last van te hebben. De traanbuisjes lopen tussen de ooghoeken en de neus. Ze voeren het traanvocht af dat continu wordt aangemaakt om het oog vochtig te houden. Er zijn verschillende testen om na te gaan of de traanbuisjes (gedeeltelijk) verstopt zijn. Het meest eenvoudig is de Schindlertest. Daarbij wordt een vloeipapiertje in de ooghoek geplaatst om te meten hoeveel vocht er in 5 minuten wordt opgenomen. Als er veel vocht wordt opgenomen werken de traanbuisjes niet goed.
Bij een andere test wordt gekleurd vocht op het oog gespoten. Werken de traanbuisjes nog goed, dan wordt de kleurstof afgevoerd naar de neus. Zo niet, dan verzamelt het gekleurde vocht zich op het onderste ooglid. Er is dan een gekleurde streep te zien boven het onderste ooglid.
Wat ingewikkelder is de daryocystography. Daarbij kun je zelfs zien waar de blokkade in de traanbuisjes precies zit. In het oog wordt een contrastvloeistof gespoten. Als de traanbuisjes ergens verstopt zitten, dan verzamelt de contrastvloeistof zich voor de blokkade. De plek van de blokkade is dan te zien op een speciale röntgenfoto.
Het standaardonderzoek naar de neusholte bestaat uit een onderzoek met de bekende voorhoofdsspiegel (met lampje) van de KNO-arts. Met een tangetje dat de neusgaten spreidt wordt via een spiegeltje (neusspeculum) naar binnen gekeken. Daarmee kan het voorste gedeelte van de neusholte bekeken worden. Het achterste gedeelte kan worden bekeken met een zogenaamde neusendoscoop. Dit is een slank buisje met daarin verlichting en een vergrotend lenzensysteem, dat in de neus wordt gestoken. Hiermee kun je de gehele neus en het neusslijmvlies goed beoordelen. Van verdachte plekjes in het neusslijmvlies, waar mogelijk een vaatontsteking zit, kan de KNO-arts dan een klein stukje ‘weghappen' met een soort tangetje. Dat biopt wordt dan opgestuurd naar het pathologisch laboratorium voor beoordeling onder de microscoop. Het biopt is belangrijk voor het stellen van de diagnose systeemvasculitis.
Andere neusonderzoeken zijn de reuktest en een test naar de mate waarin lucht door de neus kan stromen (Rhinomanometrie). Door deze testen krijgt men een beeld van de ernst van de schade die door de systeemvasculitis is aangericht.
In de vasculitisenquête gaf 40% van de patiënten aan klachten te hebben aan het oor of het gehoor te hebben. Bij 20% van de patiënten was er sprake van een sterk verminderd gehoor en 5% had last van oorsuizen.
Het oor kan op verschillende punten worden onderzocht. Zo is het belangrijk om de oorschelp te bevoelen op verschijnselen van polychondritis (kraakbeenontsteking). Verder kunnen de buitenste gehoorgang en het trommelvlies nader bekeken worden om afwijkingen op te sporen. De flexibiliteit van het trommelvlies kan ook worden getest.
Slechthorendheid kan twee oorzaken hebben:
De meest voorkomende gehoortesten zijn:
Bij deze test krijgt de patiënt een koptelefoon op en worden korte tonen aangeboden. De patiënt moet aangeven of hij de tonen hoort. De onderzoeker gaat na hoe zacht hij de tonen nog kan maken om nog net gehoord te worden. Vaak wordt deze test ook nog herhaald met een trilblokje achter het oor. Beide oren worden afzonderlijk getest. Met deze test wordt dus bepaald hoe goed je nog de verschillende toonhoogten hoort. De resultaten worden weergegeven in een audiogram.
eel belangrijk is natuurlijk hoe goed de patiënt normale spraak kan horen. Dit heet: spraakverstaan. Ook nu krijgt de patiënt via de koptelefoon losse woorden te horen, die steeds zachter gemaakt worden. Als patiënt moet je aangeven wanneer je niet meer kunt horen om welk woord het gaat. Hiervan maakt men een spraakaudiogram.
Het middenoor (=tympanum) is bedoeld om geluid van het trommelvlies over te brengen naar het eigenlijk gehoorzintuig: het slakkenhuis (binnenoor). Als die geleiding niet goed gaat is het belangrijk om te weten waardoor dat komt.
Bij systeemvasculitis is een belangrijke oorzaak van zo'n slechte geleiding onderdruk of vocht in het middenoor door een onvoldoende functionerende buis van Eustachius, die door de vasculitis (gedeeltelijk) verstopt is geraakt. Tympanometrie geeft een indruk van de werking van het middenoord. Bij de meting wordt een dopje met wat slangetjes in de gehoorgang geplaatst, waarmee de gehoorgang luchtdicht wordt afgesloten. Tijdens het onderzoek hoort de patiënt een zacht bromtoon. Via de slangetjes wordt de luchtdruk dan veranderd. Een goed functionerend trommelvlies beweegt bij het aanbrengen van luchtdrukveranderingen. Deze beweeglijkheid wordt vastgelegd in een curve en zichtbaar gemaakt op een beeldscherm of een uitgeprinte grafiek.
Een wat minder vaak voorkomende test is de Plomptest, genoemd naar dr. Plomp. Bij deze test wordt onderzocht hoe spraak verstaan wordt als er stoorgeluiden zijn. Dat komt nogal eens voor als men in een gezelschap is waar door elkaar heen gepraat wordt. Via een koptelefoon of via een luidsprekerbox krijgt de patiënt zinnen te horen, terwijl er ook een ruis klinkt. Er wordt dan gekeken hoe luid de spraak nog moet zijn ten opzichte van de ruis om de zinnen nog goed te kunnen verstaan.
Als laatste wordt ook nog wel eens een BERA onderzoek gedaan. BERA staat voor Brainstem Evoked Response Audiometry. Geluid wordt normaal gesproken in het binnenoor omgezet in kleine elektrische signaaltjes die via de gehoorzenuw worden doorgegeven naar de hersenen, waar je dan het geluid "hoort". Die elektrische signaaltjes kunnen in de hersenstam (de brainstem) worden gemeten. Bij het BERA-onderzoek worden via een koptelefoon klikkende geluiden van verschillende sterkte aangeboden. De uiteindelijke elektrische signaaltjes worden via elektrodes opgevangen: één achter elk oor, één midden op het hoofd en eventueel een op een willekeurige andere plaats op het hoofd. De sterkte van de elektrische signaaltjes en de tijd dat het duurt voor de signalen de hersenstam bereiken, zegt iets over het functioneren van het slakkenhuis en de gehoorzenuw.
Er wordt nagegaan of er afwijkingen of verslechteringen zijn opgetreden in de scherpte van het gezichtsveld. vooral wijzigingen die in vrij korte tijd zijn opgetreden zijn belangrijk. Er wordt ook gekeken naar de bewegelijkheid van de oogbol in de verschillende blikrichtingen, om te zien of de oogspieren niet zijn aangedaan. Ook word gecheckt of er sprake is van dubbelzien. Dat kan onder meer optreden als het oog wat naar voren bolt of vervormd is geraakt.
Met een lichtmicroscoop wordt het voorste deel van het oog bekeken. Zo gaat men na of er ontstekingen zitten in de lederhuid, het hoornvlies, het bindweefsel, de voorkamer van het oog, het regenboogvlies en de ooglens.
Met een speciale liniaal - Hertel-exoftalometrie - wordt bekeken of de oogbal niet wat uit de oogkas puilt, bijvoorbeeld als gevolg van vaatontsteking achter de oogbol.
Bij dit onderzoek wordt eerst met oogdruppels het oogoppervlak verdoofd, omdat anders deze test wat pijnlijk is. Een te hoge oogdruk kan optreden bij ontstekingen in of bij het oog.
Glaucoom wordt ook wel groene staar genoemd. Dit wordt onderzocht via een meting van de oogdruk, ook wordt het inwendige van het oog bekeken en zo nodig wordt er een bepaling van het gezichtsveld uitgevoerd. In extreme gevallen is er sprake van de zogeheten tunnelvisus. Daarbij zie je alleen nog maar een beperkt gebiedje voor je en niets meer aan de zijkanten.
Als laatste wordt dan ook vaak oogdruppels gegeven, die de pupil verwijden. Daardoor wordt het mogelijk om met de lichtmicroscoop de bloedvaten op het netvlies aan de achterkant van het oog na te kijken op ontstekingen.
Minder vaak voorkomende onderzoeken zijn: